Carlos Luis María Fernando de Borbón y Braganza (Madrid, 31 januari 1818 - Triëst, 13 januari 1861), Graaf van Montemolín, was van 1845 tot 1860 als Karel VI de tweede carlistische troonpretendent.
Don Carlos Luis was de oudste zoon van de pretendent Carlos (V) en van Maria Francisca van Portugal, een dochter van koning Johan VI. Hij leefde tot 1833 in Madrid, volgde zijn vader in 1834 naar Engeland, ging in 1835 alleen naar Piëmont en Salzburg en keerde in 1838 terug naar Spanje, maar week in 1839 met zijn vader uit naar Bourges. In deze jaren schoof koning Ferdinand II der Beide Siciliën hem naar voren als huwelijkskandidaat voor koningin Isabella II teneinde de twee rivaliserende takken van het huis Bourbon te verbinden. Het huwelijk vond echter geen doorgang wegens te vérgaande eisen van Don Carlos en internationale politieke bezwaren.
Carlos Luis nam in 1845 de claim op de Spaanse troon van zijn vader over. Van Bourges vluchtte hij in 1846 naar Engeland, van waaruit hij tegen het Spaanse regime agiteerde. Zijn partizanen voerden van 1846 tot 1849 in Spanje de Tweede Carlistenoorlog tegen Isabella II, maar toen hij zich bij hen wilde voegen werd hij in Frankrijk gearresteerd en, na een korte gevangenschap in Perpignan, terug naar Engeland gezonden. Hij begaf zich vervolgens naar de Beide Siciliën, waar hij in 1850 trouwde met Maria Carolina van Bourbon-Sicilië (1820-1861), een zuster van Ferdinand II. Het huwelijk bleef kinderloos.
In 1860 deed Carlos Luis met zijn broer Fernando een tweede greep naar de Spaanse troon. De broers landden op 2 april van dat jaar bij San Carlos de la Rápita in Catalonië, maar werden na een mislukte opstand al na drie weken gevangengenomen. Om zijn hoofd te redden deed Carlos Luis op 23 april afstand van zijn aanspraak op de troon ten gunste van Isabella II. Eenmaal buiten de landsgrenzen trok hij deze verklaring weer in, maar zijn rol als pretendent was uitgespeeld. Hij vestigde zich hierna in Triëst en stierf twee weken voor zijn 43e verjaardag aan tyfus; zijn vrouw overleed de volgende dag. Zijn opvolger als pretendent was zijn jongere broer Juan.
Luis María de Borbón y Vallabriga (Cadalso de los Vidrios, 22 mei 1777 – Madrid, 19 maart 1823) was een Spaans rooms-katholiek geestelijke, aartsbisschop van Toledo en kardinaal. Van 1794 tot 1803 voerde hij daarnaast door erfopvolging ook de titel graaf van Chinon.
Luis María was een zoon van infant Luis de Borbón y Farnesio en een kleinzoon van koning Filips V van Spanje. Zijn vader overleed toen hij 8 jaar oud was. Hij kreeg zijn opvoeding in Toledo. Op 13 maart 1799 werd hij tot priester gewijd en twee dagen later werd hij al verheven tot aartsbisschop van Sevilla. De patriarch van West-Indië, kardinaal Antonio Sentmanat y Castellá, wijdde hem op 2 juni van dat jaar tot bisschop en een jaar later benoemde paus Pius VII hem tot kardinaal-priester. De Santa Maria della Scala werd zijn titelkerk. Op 22 december 1800 werd hij benoemd tot aartsbisschop van Toledo. Tot 1814 bleef hij daarnaast apostolisch administrator van het aartsbisdom Sevilla.
Tijdens de Spaanse Onafhankelijkheidsoorlog (1808-1814) was hij het enige lid van de koninklijke familie dat in Spanje bleef. Hij werd president van het regentschap Cádiz en sanctioneerde in 1812 de decreten van de Cortes van Cádiz. In 1814 ontving hij de uit ballingschap terugkerende koning Ferdinand VII in Valencia. Hij viel echter al snel in ongenade, werd verbannen naar zijn bisdom en beroofd van zijn inkomsten uit het aartsbisdom Toledo. Op 19 december 1814 trad hij terug als aartsbisschop.
Na de revolutie van maart 1820 maakte de koning hem president van de Spaanse regeringsjunta en nadat er een constitutionele regering was gevormd werd hij staatsraad. Op 19 maart 1823 overleed hij echter op 46-jarige leeftijd. Hij werd bijgezet in de kathedraal van Toledo.
Alfonso María Isabel Francisco Eugenio Gabriel Pedro Sebastián Pelayo Fernando Francisco de Paula Pío Miguel Rafael Juan José Joaquín Ana Zacarias Elisabeth Simeón Tereso Pedro Pablo Tadeo Santiago Simón Lucas Juan Mateo Andrés Bartolomé Ambrosio Geronimo Agustín Bernardo Candido Gerardo Luis-Gonzaga Filomeno Camilo Cayetano Andrés-Avelino Bruno Joaquín-Picolimini Felipe Luis-Rey-de-Francia Ricardo Esteban-Protomártir Genaro Nicolás Estanislao-de-Koska Lorenzo Vicente Crisostomo Cristano Darío Ignacio Francisco-Javier Francisco-de-Borja Higona Clemente Esteban-de-Hungría Ladislado Enrique Ildefonso Hermenegildo Carlos-Borromeo Eduardo Francisco-Régis Vicente-Ferrer Pascual Miguel-de-los-Santos Adriano Venancio Valentín Benito José-Oriol Domingo Florencio Alfacio Benére Domingo-de-Silos Ramón Isidro Manuel Antonio Todos-los-Santos de Borbón y Borbón (Madrid, 15 november 1866 – aldaar, 28 april 1934) was een Spaans edelman die te boek staat als de persoon met de meeste voornamen aller tijden. Hij stond kortweg bekend als Don Alfonso de Borbón y Borbón.
Alfonso was een zoon van infant Sebastiaan van Spanje en Portugal en diens tweede vrouw infante Maria Christina van Spanje. Hij weigerde een hem aangeboden hertogstitel, keerde zich af van de familie van het huis Bourbon en huwde in 1929 morganatisch met Julia Méndez y Morales, waardoor hij elke aanspraak op de Spaanse troon verloor; het huwelijk bleef kinderloos en eindigde in echtscheiding. Na de proclamatie van de Tweede Spaanse Republiek ging hij in ballingschap.
Alfonso's 88 namen (of 106 als de dubbele namen apart geteld worden) vormden het hoogtepunt van de trend in Spaanse adellijke kringen om steeds meer heiligennamen mee te geven. Die gewoonte was in de generatie van zijn overgrootvader begonnen. Zijn betovergrootvader Karel III had twee voornamen, zijn overgrootvader tien, zijn grootvader zeventien en zijn vader twaalf.
Vlektyfus is een besmettelijke ziekte die door bacteriën uit het geslacht Rickettsia wordt veroorzaakt. De naam komt van het Griekse typhos (τύφος, mist, nevel) en heeft betrekking op de effecten van het koortsdelier dat patiënten treft. Alle organen kunnen worden aangetast door de infectieziekte, maar de grootste schade treedt op aan huid, hart, centraal zenuwstelsel, spieren en nieren.
Vlektyfus wordt ook wel eenvoudig tyfus genoemd, hoewel er ook andere ziekten met tyfus worden aangeduid. Er bestaan verschillende soorten vlektyfus, waaronder endemische vlektyfus en epidemische vlektyfus.
De endemische vorm van vlektyfus, ook wel muriene tyfus genoemd, wordt veroorzaakt door een infectie met de bacteriën Rickettsia typhi en Rickettsia felis. Deze worden overgebracht door de beet en ontlasting van respectievelijk de rattenvlo en de kattenvlo. De incubatietijd is 1 tot 2 weken. Endemische vlektyfus is niet besmettelijk en heeft minder duidelijke en minder ernstige symptomen dan de epidemische vorm. In de helft van de gevallen zijn de symptomen koorts, ernstige hoofdpijn, rillingen, spierpijn, misselijkheid en huiduitslag. De rattenvlo wordt zelf niet ziek van de bacterie en blijft de bacteriën verspreiden. Behandeling kan met doxycycline.
Het reservoir voor de endemische vorm van vlektyfus is de rat. Deze ziekte is daarom een zoönose. Mensen met endemische vlektyfus zijn niet besmettelijk voor anderen. Rond 2019 komt vlektyfus vooral voor in warme gebieden waar ratten voorkomen, zoals de kuststeden van tropische en gematigde luchtstreken. Reizigers naar en inwoners van die gebieden lopen het grootste risico.
De epidemische vorm van vlektyfus wordt veroorzaakt door besmetting met de bacterie Rickettsia prowazekii. Deze ziekte is zonder behandeling in 10% tot 60% van de gevallen dodelijk. De ziekte wordt door de ontlasting van kleerluizen overgebracht of door de beet van de luis. Besmetting kan bovendien optreden door krabben in open wondjes maar soms ook door inademing. De ziekte komt voor onder slechte hygiënische omstandigheden, zoals in overvolle ruimten tijdens oorlogen en hongersnoden. De kleerluis wordt zelf ziek van de bacterie en sterft binnen drie weken. De incubatietijd van epidemische vlektyfus is 1 week.
Deze vorm van tyfus is besmettelijk tijdens koorts en waarschijnlijk nog tot 3 dagen nadat de koorts weg is. De symptomen van epidemische vlektyfus zijn hoge koorts, rillingen, spierpijn, hoofdpijn, huiduitslag (roze vlekken), misselijkheid en overgeven. Ook kunnen er neurologische verschijnselen optreden, meningisme, delier en coma. De behandeling bestaat uit het antibioticum doxycycline (vroeger werden ook tetracycline en chlooramfenicol gebruikt). Wie vlektyfus heeft doorgemaakt, houdt de ziekteverwekker sluimerend bij zich en kan ook na jaren in stresssituaties of bij verminderde afweer de ziekte in mildere vorm weer krijgen. Dit staat bekend als de ziekte van Brill-Zinsser.
In 1928 werd de Nobelprijs voor Fysiologie of Geneeskunde toegekend aan de Franse bioloog Charles Nicolle vanwege zijn ontdekking dat de ziekte door luizen werd overgebracht.
Het reservoir voor de epidemische vorm is de mens zelf. In onhygiënische omstandigheden wordt de bacterie R. prowazekii via kleerluizen op andere mensen overgebracht. De kleerluis heeft de neiging om zijn gastheer te verlaten als deze koorts heeft. Patiënten die worden ontluisd zijn niet meer besmettelijk.
Rond 2019 komt vlektyfus het meest voor in vluchtelingenkampen waar goede voorzieningen schaars zijn. In het verleden kwam de ziekte voor bij soldaten in loopgraven, maar ook in de Duitse concentratiekampen. In Nederland komen kleerluizen en daarmee de ziekte het meest voor bij dak- en thuislozen.
Andere rickettsioses, ziekten veroorzaakt door bacteriën uit het geslacht Rickettsia, zijn:
Francisco de Borbón y Borbón (Santander, 16 november 1912 - Madrid, 18 november 1995) was een Spaans aristocraat en een verwant familielid van de Spaanse koninklijke familie. Hij diende als luitenant-generaal en aanvoerder van de cavalerie in het Spaanse leger.
Don Francisco was het oudste kind van Francisco de Borbón y de la Torre (1882-1953), een zoon van Francisco de Paula de Borbón y Castellví en María Luisa de la Torre y Bassave. Zijn moeder was Enriqueta de Borbón y Parade (4e hertogin van Sevilla), een dochter van Enrique de Borbón y Castellví en Joséphine Parade. Hij was een lid van de Spaanse tak van het huis Bourbon en was nauw verwant met Juan Carlos I van Spanje.
Hij deed afstand van zijn recht om zijn moeders titel te erven in 1968 ten voordele van zijn oudste zoon.
In 1942 huwde hij met Enriqueta Escasany y Miguel (1925-1962), dochter van Ignacio Escasany y Ancell en Enriqueta de Miguel (2e markiezin van Pobla de Claramunt). Het koppel had twee zonen:
Hij huwde een tweede keer in 1967 met María García de López y Salvador. Het koppel heeft een zoon:
Hij was tussen 1959 en 1967 en tussen 1973 en 1995 Grootmeester van de Orde van Sint-Lazarus in navolging van zijn vader, die grootmeester was sinds 1930.
De stamboom van Francisco de Paula de Borbón y Borbón gaat in de mannelijke lijn 33 generaties terug tot de Frank Robert II van Haspengouw, die vóór 800 werd geboren, en Hugo Capet, de eerste Franse koning uit het huis Capet, en de Bourbons, die de Franse troon in 1553 erfden.
La Ràpita is een gemeente in de Spaanse provincie Tarragona in de regio Catalonië met een oppervlakte van 53 km². La Ràpita telde 14.718 inwoners op 1 januari 2016.
La Ràpita is een plaatsnaam die verwijst naar het Arabische woord voor moskee of versterking gelegen buiten een dorp.
Tot einde november 2021 was de gemeente bekend als Sant Carles de la Ràpita, toen de gemeenteraad besloten heeft terug te keren naar de oorspronkelijke naam, zonder verwijzingen naar Carlos Luis de Borbón.
Don Carlos kan verwijzen naar:
Het carlisme is een traditionalistische beweging in Spanje die wordt geleid door een pretendent naar de Spaanse troon.
Het carlisme wortelt in de Pragmatieke Sanctie die koning Ferdinand VII in 1830 uitvaardigde. Ferdinand had alleen dochters en zou daarom worden opgevolgd door zijn broer Carlos. Door de maatregel konden ook vrouwen de troon bestijgen en zou Ferdinand worden opgevolgd door zijn dochter Isabella II. Carlos accepteerde dit niet en riep zich na Ferdinands dood in 1833 onder de naam Carlos V uit tot koning van Spanje. Zijn reactionaire, klerikale en regionalistische aanhangers noemde men carlisten. Kort na Carlos' proclamatie brak de Eerste Carlistenoorlog (1833-1840) uit. Zijn zoon Carlos (VI) voerde van 1846 tot 1849 zonder succes de Tweede Carlistenoorlog, maar de Derde Carlistenoorlog (1872-1876), onder Carlos (VII), bracht vrijwel heel Noord-Spanje in handen van de carlisten. Na de troonsbestijging van Isabella's zoon Alfons XII in 1874 moesten ze echter het onderspit delven.
Na de dood van de laatste afstammeling in mannelijke lijn van Carlos (V), Alfonso Carlos, erkenden veel carlisten Alfons XIII als legitieme koning. Een deel zette de beweging echter voort en beschouwde de door Alfonso Carlos als opvolger aangewezen Xavier (I) als koning. Zijn zoon Carel Hugo (I) (de voormalige echtgenoot van prinses Irene) trok zich in 1979 uit de politiek terug. Zijn jongere broer Sixtus Hendrik werd toen troonpretendent. In 2003 hernieuwde Carel Hugo zijn claim op de troon, die na zijn dood in 2010 werd geërfd door zijn zoon Carlos Javier I.
De carlistische beweging had vooral steun onder de rurale bevolking van regio's als Baskenland en Catalonië. Ze vochten gedurende de Spaanse Burgeroorlog aan de nationalistische zijde van Francisco Franco.
Hieronder volgt een stamboom van de Spaanse koningen (vetgedrukt) en de belangrijkste carlistische pretendenten (cursief).
Het jaar 1860 is het 60e jaar in de 19e eeuw volgens de christelijke jaartelling.
Bron: KMI Gegevens Ukkel 1901-2003 met aanvullingen
Carlos María Isidro Benito de Borbón y Borbón-Parma (Aranjuez, 29 maart 1788 - Triëst, 10 maart 1855), Graaf van Molina, was de tweede overlevende zoon van Karel IV van Spanje. Na de dood van zijn oudere broer Ferdinand VII weigerde hij de troonsbestijging van diens dochter Isabella II te erkennen en riep hij zichzelf onder de naam Karel V uit tot koning van Spanje, daarmee de beweging van het carlisme stichtend.
Don Carlos was de zesde zoon van koning Karel IV en van Maria Louisa van Bourbon-Parma, een dochter van hertog Filips van Parma. Van zijn oudere broers bleef alleen de latere Ferdinand VII in leven. De Franse bezetting dwong Karel IV in 1808 af te treden ten gunste van Ferdinand VII. Kort daarop werden ook Ferdinand en Carlos echter door Napoleon gedwongen af te zien van hun recht op de troon. De jaren 1808-1814 brachten de broers door in gevangenschap in het Franse Valençay, maar na de ontruiming van Spanje keerden beiden terug naar Madrid en besteeg Ferdinand opnieuw de troon. Carlos nam geen deel aan de regering, maar raakte bekend door zijn reactionaire religieuze en politieke denkbeelden. In 1816 huwde hij met zijn nicht Maria Francisca van Portugal (1800-1834), een dochter van koning Johan VI. Uit het huwelijk werden drie zoons geboren: Carlos Luis (1818-1861), Juan (1822-1887) en Fernando (1824-1861).
Aangezien Ferdinands eerste drie huwelijken kinderloos waren gebleven, werd Carlos algemeen als diens opvolger beschouwd. Hij raakte hierdoor betrokken in verschillende intriges tegen het regime van zijn broer. Na het herstel van het absolutisme probeerde hij Ferdinand in een star conservatieve richting te duwen. Carlos' positie als kroonprins verviel echter in 1830, toen Ferdinands vierde vrouw een dochter baarde, Isabella. Kort tevoren had Ferdinand met een Pragmatieke Sanctie de Salische wet afgeschaft en daarmee de troonopvolging van Isabella mogelijk gemaakt. Isabella werd gesteund door de liberalen, maar de conservatieve klerikale partij bleef Carlos als troonopvolger beschouwen.
Don Carlos weigerde zich bij de wetswijziging neer te leggen en werd in 1833 naar Portugal verbannen, waar hij zijn zwager, de Portugese pretendent Dom Miguel, ontmoette. Ferdinand stierf nog datzelfde jaar, maar Carlos kon door de Portugese Miguelistenoorlog Spanje alleen via Engeland en Frankrijk bereiken. Het conflict tussen Carlos' carlisten en de aanhangers van Isabella en haar moeder Maria Christina leidde in 1834 tot de Eerste Carlistenoorlog. In datzelfde jaar ontnam Maria Christina hem bij Koninklijk Besluit zijn rechten als infant van Spanje, in 1837 bevestigd door de Cortes. Don Carlos had met Tomás de Zumalacárregui de beschikking over een briljant generaal, maar wist door zijn onbekwaamheid en besluiteloosheid geen beslissing te forceren. Toen de afvallige generaal Rafael Maroto in 1839 een overeenkomst met de liberalen tekende, was de Carlistenoorlog feitelijk voorbij.
Carlos week kort daarop uit naar Frankrijk, waar hij met zijn drie zoons en zijn tweede vrouw Maria Theresia van Portugal (1793-1874), een zuster van zijn eerste vrouw, te Bourges werd geïnterneerd. Hij weigerde ook in Frankrijk zijn claim op de troon op te geven. De oplossing van koning Ferdinand II der Beide Siciliën om Carlos' zoon Carlos Luis met Isabella II te laten trouwen mislukte omdat Carlos een huwelijk alleen wilde toestaan als Isabella daarmee haar feitelijke macht aan Carlos Luis zou afstaan. De zichzelf als overwinnaars beschouwende liberalen waren tot een dergelijke concessie niet bereid. Carlos droeg in 1845 zijn pretentie over op Carlos Luis ("Karel VI") en nam de titel graaf van Molina aan. Hij stierf in 1855.
Owlapps.net - since 2012 - Les chouettes applications du hibou